2 november 2020

Zelfonderzoek in coronatijd

Geschreven door Koen Holtzapffel
Actueel Oberholster Venita Zelfonderzoek in coronatijd

Deze herfst is hét moment voor zelfonderzoek lees ik in de krant. Wat kan anders, wat kan beter? Viermaal per jaar, bij het komen en gaan van de seizoenen, begint het aardse leven in onze  streken aan een nieuwe cyclus. Bij al die wendingen verheugen we ons misschien het minst op de sprong van de zomer naar de herfst. We spreken niet voor niets van het nájaar. Het kalenderjaar verkeert in z’n nadagen, terwijl we nog een paar lastige maanden voor de boeg hebben. Zeker in coronatijd: halve lockdown, onzekerheid en somberheid.

Maar volgens de krant is juist dat het moment om aan zelfonderzoek te doen. Op 1,5 meter afstand, niet van de ander maar van ons zelf. Durf eens niets te doen, oefen jezelf in tevredenheid, laat je niet gek maken maar ook: leer via kunst die je een andere wereld in trekt op een andere manier naar jezelf te kijken. Wie ben jij nu echt? Ja, wie ben ik eigenlijk? Komt in coronatijd ons ware zelf duidelijker naar voren of stoppen we die juist dieper weg? Tijd voor zelfonderzoek en het gespeelde lied ‘Delf mijn gezicht op’ hint daar ook op. Wie mij ontmaskert zal mij vinden. Ik heb gezichten meer dan twee, ogen die tasten in den blinde, harten aan angst voor angst ten prooi.

Nu hoort enig zelfonderzoek zeker ook bij godsdienst. Denkt u maar aan de katholieke biecht, die als het goed is volgt op een moment van jezelf indringend in de spiegel aankijken. En ook de protestanten weten ervan, van  moreel zelfonderzoek. Alleen jijzelf, niemand anders kan dat doen voor Gods aangezicht.  Kan ik vervolgens met zuiver geweten aanzitten aan het avondmaal of dat maar beter overslaan? Avondmaalsmijding, die ook bij remonstranten wel voorkomt, maar dan weer een andere oorzaak heeft. Dus ja, zelfonderzoek is belangrijk, ook godsdienstig gezien. Alleen moeten we voorkomen dat het navelstaarderij wordt. In de woorden van dichteres Ellen Warmond: dat we van zoveel ik zijn gemaakt, dat we geen woorden meer hebben voor elkaar. Er is dan ook zoiets als individueel en collectief zelfonderzoek.

Maar hoe kijken we naar onszelf, met wat voor ogen? Kijken we mild naar onszelf en kritisch naar anderen? Of precies omgekeerd superkritisch naar onszelf en heel mild naar anderen? Plakken we snel een etiket of pogen we onbevangen te blijven? Durven we onze maskers af te zetten en ons ook te tonen in onze kwetsbaarheid? Er zijn kortom vele manieren van kijken naar anderen en naar onszelf. De Amerikaanse psychologe Alexandra Horowitz schreef een boek met als titel Met andere ogen. Op een wandeling door New York laat ze zich vergezellen door steeds een nieuwe gids. De geoloog wijst haar op de fossiele zeedieren in een muur. De bioloog vertelt wat er allemaal voor beestjes over de grond kruipen in een grote stad en de typograaf duidt de geschiedenis van een straat aan de hand van het lettertype op het straatnaambordje. Ieder kijkt weer met andere ogen. Omdat onze interesses, onze levensgeschiedenis, onze kijk op de wereld anders is.

Maar, waartoe nodigt Jezus ons nu precies uit als hij in het gelezen verhaal de kinderen zo nadrukkelijk in het midden van de kring plaatst? (Mattëus 19: 13 – 15) Met welke ogen wil Jezus ons naar anderen, de wereld om ons heen én naar onszelf laten kijken?  Om die vraag te beantwoorden is het goed de context niet te vergeten waarin dit verhaal verteld wordt. Centraal staat het binnengaan van Gods koninkrijk en het kritisch zelfonderzoek dat daartoe nodig is. Bij die rijke jongeling (Mattëus 19: 16 – 22) die Jezus vraagt wat hij moet doen om het eeuwig leven te verkrijgen. Maar ook bij de discipelen, Jezus’ leerlingen én bij onszelf. Zijn we klaar voor dat Godsrijk? Zien we het groeien. Staan we er voldoende voor open of werpen we blokkades op met onze levenshouding en bezigheden? Moeten we misschien eerst leren om met andere ogen te kijken, de ogen van een kind.

In de gelezen passage zijn twee lijnen te ontdekken.
De eerste is natuurlijk de uitnodiging om te worden als die kinderen. Om het kind in jezelf te herontdekken, om weer met onbevangen blik naar de wereld en jezelf te kijken. Weer te gaan leven in de wereld van je dromen. Met verbeeldingskracht, fantasie, spelplezier.

Er is een experiment waarbij zowel kinderen als volwassenen een constructie moeten bouwen. Met marshmellows en satestokjes. Een wat wankele constructie dus. Maar kinderen zijn daar veel beter in dan volwassenen omdat ze gewoon beginnen, ze durven te experimenteren. Volwassenen willen eerst alles precies vastgelegd hebben. Waar blijft de spontaniteit?  Zo vormt het gelezen verhaal een prachtige uitnodiging tot individueel zelfonderzoek. Kunnen u en ik ook nog naar de wereld kijken met de ogen van een kind?

Maar daarnaast bevat het verhaal ook een uitnodiging tot collectieve zelfreflectie. De leerlingen denken wel even te bepalen wie er wel en niet tot Jezus kunnen worden toegelaten. Ze sluiten de kinderen buiten en berispen diegenen die hen met Jezus in aanraking willen brengen. Jezus doet vervolgens exact het omgekeerde: hij berispt de léérlingen, ‘houd die kinderen niet bij me weg’ en hij neemt de kinderen in de armen en zegent ze zelfs.   Zo plaatst hij diegenen in het centrum die de leerlingen hadden weggedrukt. In het centrum van allen die pogen te leven in de verwachting van de komst van Gods koninkrijk. Voor wie is zoals die kinderen, voor hen is het koninkrijk. Geen koninkrijk zonder  ommekeer. En die ommekeer zit niet altijd in ons handelen, maar ook in de manier waarop we naar elkaar kijken. We willen zelf graag gezien worden maar zien we anderen ook? We delen mensen graag in: arm rijk, theoretisch praktisch geschoold, zwart of wit, belangrijk of oninteressant. Maar durven we die indelingen die zo’n prettig houvast geven ook weer los te laten?

Voor Jezus’ leerlingen zijn die kinderen niet belangrijk, niet interessant. Snel worden ze buiten de gemeenschap geplaatst, buiten gesloten. De eersten zijn de laatsten, als eersten zijn zij slachtoffer van armoe en geweld. Maar Jezus draait het om. (Mattëus 19: 30) Wat volstrekt onbeduidend lijkt is in het perspectief van Gods koninkrijk juist van het allergrootste belang. De laatsten zullen de eersten zijn. Kinderen tellen voluit mee in hun onschuld en onbevangenheid, in hun fantasie en spontaniteit. Juist bij hen ontdek je kwaliteiten die de toegang tot Gods koninkrijk wat laagdrempeliger maken. Veracht dus niet zoals we zongen, het kleine en onbeduidende. Want God noemt hen de zijnen die laatstgeboren zijn. (Liedboek 991)

Hoe moeilijk is het te snappen waarom het draait in Gods koninkrijk? Voor de rijke jongeling is het lastig, voor ons, en dus ook voor de twaalf discipelen. Aan hen in het bijzonder is het geheimenis van Gods koninkrijk onthuld. Ze hebben het in Jezus’ leven zelfs levend voor ogen. En toch blijft het ook voor hen een hele klus. Uitgeleerd zijn ze nooit als het gaat om dat léren zien met andere ogen.

Misschien is dat voor ons een troostrijke gedachte. En zoals de discipelen steun aan elkaar hadden, zo hebben ook wij hopelijk wat steun aan elkaar. Want nogmaals, er is individueel en collectief zelfonderzoek. In de geloofsgemeenschap doen we dat met elkaar: samen leren we inzien dat de grenzen die wij zo graag trekken altijd voorlopig zijn. Dat we net als kinderen moeten leren spelen met grenzen. Zo worden we ontvankelijk voor de grenzeloosheid van Gods koninkrijk.
Wie wordt ontmaskerd, wordt gevonden en zal zichzelf opnieuw verstaan/ en leven bloot en onomwonden/ aan niets en niemand meer ten prooi, dan aan Gods koninkrijk.

Amen

Preek kerkdienst 1 november 2020 in de Arminiuskerk. Voorganger: Koen Holtzapffel

 

Gerelateerd