3 maart 2019

God eren en dienen, al 400 jaar onze roeping

Geschreven door Tjaard Barnard

Zondag 3 maart vierde de Remonstrantse Broederschap haar 400 jarig bestaan met een grote, drukbezochte dankdienst in de Rotterdamse Arminiuskerk. De dienst werd geleid door Christa Anbeek, Tjaard Barnard, Koen Holtzapffel en Joost Röselaers. Hieronder volgt de tekst van de preek zoals die door Tjaard Barnard werd uitgesproken.

Vierhonderd jaar geleden kwamen Remonstranten in Rotterdam samen. Het was een gevaarlijke tijd. Oldenbarnevelt zat gevangen. Uytenbogaert was gevlucht naar Antwerpen. Vijftien remonstrantse theologen onder leiding van Simon Episcopius zaten in huisarrest in Dordrecht: zij waren door een woedende Bogerman, ‘Ite’ of moderner gezegd ‘Get Out’, verwijderd uit de synode waar ze niets in te brengen hadden. Het waren angstige tijden.

De Remonstranten die op 5 maart 1619 samenkwamen wisten wat er zou volgen: een veroordeling. Maar ze spraken ook af wat ze zouden doen: elkaar vasthouden en hun roeping niet loslaten: de verkondiging van het Evangelie op hun eigen wijze. Met meer ruimte voor menselijke verantwoordelijkheid dan hun orthodoxe collega’s. Met het idee dat je ook met verschillen goed samen een kerk kon vormen. Niet voor niets kon het tot een oerremonstrantse spreuk worden gebeiteld, boven de ingang van deze kerk:

Eenheid in het noodige,
vrijheid in ’t onzekere,
in alles de liefde.

Maar daar was het toen nog niet de tijd voor. Tegen hun wil moesten ze hun eigen organisatie stichten. Zo gebeurde het in september 1619 in Antwerpen. De Remonstrantse Broederschap was geboren. Al heel snel na de oprichting ging het niet meer om de leer van de voorbeschikking. Nee, centraal stond de notie dat een kerk breed moest zijn. Dat mensen met een verschillend standpunt met elkaar één kerk konden vormen. Daarvoor had Episcopius al gepleit bij de synode: een ruime, verdraagzame kerk met als fundament de Bijbel. Zo kon een contra-remonstrants predikant al snel toetreden tot de Remonstrantse Broederschap.

De eerste jaren was er nog veel tegenstand. Predikanten werden verbannen, gevangengenomen en vastgezet op Loevestein. Sommigen stierven in gevangenschap, anderen bij een vluchtpoging. Van weer anderen zijn er prachtige verhalen hoe zij undercover, telkens opnieuw, schaatsend ontsnapten aan de schout en zijn rakkers. In de kerkenraadskamer hangt het portret van Passchier de Fijne, het IJsvogelken.

Vanaf 1625 werd het beter. Onder Frederik Hendrik, catechisant van Uytenbogaert, ontstond een vroeg Nederlands gedoogbeleid. Schuilkerken werden gebouwd. Zolang de overheid het niet hoefde te zien, kon men er terecht voor zijn geestverruimende waar. Een beetje zoals de coffeeshops tegenwoordig. Maar verboden bleef het tot 1795.

Remonstranten zijn altijd klein gebleven. Eerder dan anderen pikte men nieuwe ontwikkelingen op: de moderne bijbelkritiek, de filosofie van Descartes en later Kant. Mijn voorganger Tiele, predikant in deze stad, werd de eerste hoogleraar vergelijkende godsdienstwetenschappen. Vrijzinnigheid ontstond: ruimte voor geloof dat ook naar buiten keek. Dat zich niet liet afschrikken door de ontwikkelingen van de wetenschap of de samenleving. Zonder schroom hield men vast aan het Evangelie, al was het voor elke generatie telkens opnieuw de vraag wat dat betekende.

Vrijheid en geloven

Zo bleef de Remonstrantse Broederschap een kerkgenootschap dat vrijheid en geloven combineerde. Vrijheid en verdraagzaamheid vormden de wijze, geloven was de inhoud. Zo is al meer dan 90 jaar de essentie van ons kerkgenootschap weergegeven in de hoofdzin van onze Beginselverklaring: De Remonstrantse Broederschap wil God eren en dienen.

Nu kan een dag als vandaag gemakkelijk leiden tot zelfoverschatting. Wat zijn wij toch geweldig als Remonstranten! Wat begrepen we het goed en wat zijn we toch verdraagzaam. Maar laat ik eerlijk zijn: Remonstranten zijn net gewone mensen. Als wij soms iets eerder waren dan anderen in het accepteren van maatschappelijke ontwikkelingen, is dat belangrijk, maar ook in hoge mate relatief. We achten onszelf heel verlicht in ons standpunt over het homohuwelijk. Maar laten we goed beseffen, dat dat een vernislaagje van dertig jaar is. In de jaren vijftig werd je nog van de predikantenopleiding afgestuurd als je moest trouwen. Het is goed om te weten dat collega Riek Rappold in 1920 de eerste vrouwelijke predikant in onze Broederschap was en hier op Zuid haar werk deed. Maar daarna zou het nog meer dan een halve eeuw duren, voordat vrouwelijke predikanten werkelijk dezelfde rol in het kerkgenootschap kregen als hun mannelijke collega’s.

Echt verdraagzaam?

Zijn wij een geloofsgemeenschap waarin vrijheid en verdraagzaamheid werkelijk nog een plek hebben? Hoe gaan wij om met onze interne verschillen? Afgelopen dinsdag stond er een stuk in Trouw over onze eigen richtingenstrijd. Volgende week hebben we onze Algemene Vergadering van Beraad waar de vraag centraal staat: ‘Hoe u de remonstranten in 2030 ziet en welke belangen u daarbij herkent.’

We lijken bijna wel een echte kerk. Niet dat zoiets nieuw is: in 1621 vertrokken er Remonstranten, toen er een belijdenis werd gemaakt. In de negentiende eeuw lag met de overgang naar de vrijzinnigheid een scheuring op de loer. In Haarlem, aan het begin van de twintigste eeuw, gebeurde ook zoiets, toen een dominee zei dat de Heer waarlijk opgestaan was en het leek alsof hij orthodox was geworden. Zo’n dertig jaar geleden nog hadden we onze eigen mentaliteitsbeweging: Waakt en weegt, die zich zorgen maakte over de al te activistische koers van het landelijke bestuur, de Commissie tot de Zaken. Kortom: niets nieuws onder de zon.

Maar elke keer schrikken we. Is er de reflex: als we niets doen en ons stilhouden, waait het vanzelf wel over. Terwijl we elk bericht in de krant over onszelf delen op Facebook, deden we dat deze week maar mondjesmaat.

Terwijl het juist een teken van levend geloof is, als er een richtingenstrijd is. Dan gaat het ergens over. Dan gebeurt er tenminste wat. Dan is er duidelijk iets wat ons ter harte gaat. Oecumene is de dood in de pot, zegt Maarten ’t Hart in zijn roman De Jacobsladder. Een kerkscheuring dat is pas een teken van levend geloof.

Laten we eerlijk zijn, dan spant het erom. Lukt het ons om werkelijk naar elkaar te luisteren? Om de inspiratie van de ander te herkennen, ook al zegt hij echt iets anders dan wij? De verleiding ligt op de loer om vooral verdraagzaam te zijn tegenover mensen die het toevalligerwijs met ons eens zijn. Verdraagzaam ben je, echter, niet voor je plezier, omdat het leuk is, maar omdat men iets vindt, wat jij niet vindt, waarbij het toch goed is dat iedereen ruimte krijgt. Verdraagzaam ben je in een geloofsgemeenschap, omdat je weet dat niemand de waarheid in pacht kan hebben. Want als er al een waarheid is, dan is die een stuk groter dan ons eigen gelijk.

Roeping in deze tijd

Vierhonderd jaar bestaan we nu en de vraag moet gesteld worden hoe we verder gaan. Bij alle jubilea is telkens die vraag aan de orde gesteld: past het ons niet beter om het oude ideaal van 1619 tot vervulling te laten komen. Als het kan, reparatie van grieven. We flirten telkens met de Protestantse Kerk in Nederland, maar al eeuwen wil het meisje niet en blijven we alleen staan. Hoe jammer ook. Onze broeders en zusters houden vast aan hun Belijdenisgeschriften met daarbij de Artikelen tegen de Remonstranten. Hoe mooi zou het toch zijn als wij allen ooit één zouden kunnen worden, niet onder het juk van een stapeltje oude teksten, maar samen onder de vroegste belijdenis die Paulus al aanhaalt, namelijk dat Jezus Christus de Heer is. Voorlopig blijft dat een visioen.

Tot die tijd is het aan ons, om onze roeping dagelijks gestand te doen. De bijbelteksten van vanmiddag bepalen ons daarbij. Zou ons geloof, zou onze inspiratie kunnen werken als een zoutend zout? Of hebben we al onze kracht inmiddels verloren? Hebben wij echt nog wat te zeggen? Zouden wij nog licht hebben dat kan stralen voor een ieder die in het huis is. Licht, niet onder de korenmaat gesteld, maar licht hoog opgeheven, zodat mensen er wat aan hebben? Een boodschap die mensen werkelijk kan dragen, ook door de moeilijkheden van het leven heen. Is er nog een troostend woord? Ik kijk naar het raam tegenover mij met de centrale boodschap van Jezus: Komt tot mij, allen die vermoeid en belast zijt…

Uit onszelf zal dat niet allemaal kunnen komen. Ook al zeggen we parmantig: Geloof begint bij jou. Vierhonderd jaar komen we samen in onze geestelijke huis. Maar als de Heer dit huis niet gebouwd en ondersteund had, dan was het niets geweest. De vroege Remonstranten ging het om het evenwicht tussen Gods genade die ons geschonken wordt en het menselijke antwoord dat van ons gevraagd wordt. Inspiratie toen gaf kracht en moed om het met het geloof te wagen. Datzelfde wordt opnieuw aan ons gevraagd. Durven wij nog steeds te vertrouwen op de inspiratie die ons wordt gegeven? Durven wij te luisteren naar de verhalen van mensen, van onszelf, waarin die inspiratie handen en voeten krijgt? Durven wij die vrijheid te pakken, die ons in Christus is gegeven? Namelijk geloven dat we ons door inspiratie en liefde kunnen laten bepalen en niet door de wetten van het heilig moeten of het weloverwogen eigen belang.

Weten wij nog dat wij geroepen zijn tot de vrijheid om te geloven? In verantwoordelijkheid, vrijheid en verdraagzaamheid, zeker. Maar vooral in liefde. Want daar zal het om gaan: of wij elkaar en deze wereld en daarmee, in liefde, God willen eren en dienen.
Want dat blijft ook na 400 jaar onze roeping.

Amen.

Gerelateerd