HUMANITEIT IN EEN DUISTERE TIJD. OVER ETTY HILLESUM
Geschreven door Koen HoltzapffelIn een van de gesprekskringen dachten we deze week na over de vraag: wat geeft ons inspiratie, wat geeft ons moed en vertrouwen in deze moeilijke, onrustige en oorlogszuchtige tijden? Ik moest zelf onmiddellijk denken aan de persoon van Etty Hillesum van wie ik tijdens ons kloosterweekend in Zundert de biografie las. Niet dat de tijd waarin EH leefde, het diepe duister van de tweede WO ook maar enigszins vergelijkbaar zou zijn met onze tijd. Maar ook zij zocht in haar tijd en haar omstandigheden naar het antwoord op de vraag: wat geeft mij in deze tijd ondanks alles moed en hoop en vertrouwen. Wat inspireert me en hoe kan ik dat delen met anderen? Haar antwoord op die vragen, aan het papier toevertrouwd, inspireert bijna 80 jaar later wereldwijd velen. Niet alleen door wat ze schreef, over haar worsteling met het leven en de levensvragen, maar ook door hoe ze de gevonden antwoorden in haar eigen leven gestalte gaf en voorleefde.
Het papier, dat zijn haar intieme dagboeken, dat zijn haar brieven uit kamp Westerbork. Hoe die dagboeken en brieven samenhangen met haar leven, dat is nu uitgebreid en zeer lezenswaardig gedocumenteerd in de biografie van Judith Koelemeijer, overal verkrijgbaar, met als titel Etty Hillesum, het verhaal van haar leven. Ik ga dat boek hier vanmorgen niet bespreken, u moet het vooral zelf lezen. In ieder geval laat het boek zien hoe Etty’s levensopvatting en – houding zich in de loop der tijd ontwikkeld hebben. Hoe die ontwikkeling samenhing met haar Joodse achtergrond. Wie haar vrienden en geliefden waren, haar inspiratiebronnen, bijv Rainer Maria Rilke. En hoe zij uiteindelijk werd tot de bijzondere persoonlijkheid die via haar dagboeken en brieven nog steeds tot ons spreekt. Wereldwijd. Overigens zonder dat Judith Koelemeijer van Etty Hillesum een heilige probeert te maken. Dat was ze niet en wilde ze ook niet zijn. Al tijdens haar leven was er ook kritiek, bijv op haar houding van overgave in plaats van verzet, haar behoefte mee te lijden en het noodlot van haar volk te ondergaan, terwijl ze ook de kans had kunnen grijpen om onder te duiken. Overigens was dat laatste een heel bewuste keuze van E H, die ze voor zichzelf verantwoorden kon maar die ze beslist niet van anderen verlangde.
Er staan voor Rotterdamse remonstranten een paar interessante verbindingslijntjes met remonstrants Rotterdam in de biografie. Ik noem ze alleen. Etty Hillesum, die op oudere mannen viel, had een intieme relatie met de broer van de Rotterdamse remonstrantse predikant Willem Jan Wegerif, portret in de kerkenraadskamer. Ze was bevriend met een dochter van een andere Rotterdamse remonstrantse voorganger, de niet bij eenieder geliefde rode ds Petrus Eldering. En degene die het na lang zoeken eindelijk aandurfde om het dagboek van Etty uit te geven, dat was / is Jan Geurt Gaarlandt, theoloog en schrijver (Otto de Kadt), wiens moeder hier jarenlang de diensten bijwoonde.
Ikzelf las de eerste druk van het dagboek onder de titel Het verstoorde leven, in het jaar dat de selectie van haar dagboeken uitkwam. Dat was in 1981, nu ruim 40 jaar geleden. Mijn moeder had het notabene op 5 december aan mijn vader gegeven en schreef daar het volgende eerbiedige rijm bij. Een sinterklaasrijm dat eigenlijk heel goed uitdrukt waarom het dagboek zo’n indruk maakt:
Het lijkt een treurig boek, maar wat het ons wil geven:
Is, dat wat er ook gebeurt: Het waard is om te leven! (2X)
Want inderdaad, het dagboek getuigt van Hillesums onverwoestbare geloof in het goede in de mens, elk mens. Het dagboek getuigt van haar intieme gedachtewereld, haar verantwoordelijkheidsgevoel en humaniteit, en tot slot ook van haar groeiend Godsbesef. Wat is het leven ondanks alles toch mooi en de moeite waard geleefd te worden. Met opgeheven hoofd tot het bittere eind. De schrijver Abel Herzberg drukte in wat uitgebreidere bewoordingen eigenlijk hetzelfde uit:
‘Iedereen moet het lezen, dat dagboek, of hij nu religieus is of niet. Iemand die niet religieus is , leert hieruit wat religiositeit eigenlijk betekent, wat een enorme betekenis het heeft en hoe diep en wezenlijk het is. Je leert er ook uit dat de afgesleten woorden mensenliefde, humanisme enzovoort geen praatjes zijn, het bestaat werkelijk. Bij alle ellende, alle haat, bij alles wat er in de wereld bestaat is het in onszelf en in de medemens. Het is de tegenkracht die je ontwikkelen kunt en ontwikkelen moet. Tegenover die haat, die E H zo verfoeit, moet je het menselijke , de mensenliefde plaatsen. Uit dit dagboek lees je dat dat geen praat is van conventionele aard, maar dat het werkelijk beleefd wordt in omstandigheden die onvergelijkelijk bitter slecht zijn. Dat is toch wel buitengewoon groot, daarvoor moet je een groot mens zijn.’
Aldus Abel Herzberg die ook zelf de gruwelen van de oorlog aan den lijve had ervaren en na de oorlog poogde humane waarden hoog te houden.
Die mensenliefde, die humaniteit waren bij Etty Hillesum verbonden met een veelheid aan levensbeschouwingen en inspiratiebronnen. Ze putte uit zowel jodendom als christendom, uit psychologie als ook uit een vorm van religieus humanisme. Ze begreep dat mensen behoefte hebben aan houvast en hun bestaan graag afbakenen binnen één religie of levensbeschouwing. Maar ze zag ook het gevaar van een al te grote vanzelfsprekendheid van die ene visie, waardoor de eigen persoonlijke doordenking en standpunt-bepaling in het gedrang komt. Je moet het leven zelf leven, zelf moet je het ondergaan. Je er in onderdompelen, geestelijk, maar ook lichamelijk. Tegelijk, in de doordenking ervan, in de zoektocht naar betekenis, daarin zijn spirituele bronnen van groot belang. In de onderstroom van het geleefde leven ontdék je die inspiratiebronnen, ze wekken en voeden je.
EH beleefde de werkelijkheid intens, met een groot kloppend maar ook met een beschouwend hart. Een denkend hart zoals een boek over haar heet. En in de beleving en overdenking poogde Etty binnen- en buitenwereld samen te brengen. In 1941 schrijft ze: ‘Ik voel me soms net een vuilnisbak, er zit zoveel vertroebeldheid en ijdelheid en halfheid en minderwaardigheid in me! Maar – er zit toch ook zo een echte eerlijkheid en een bijna elementaire hartstocht om wat zuiverheid te brengen en om de harmonie te vinden tussen het buiten en het binnen.’
Binnen en buiten moeten bij elkaar blijven of bij elkaar gebracht worden. Daarbij was voor Etty de geestelijke binnenwereld even reëel als de lichamelijke materiële buitenwereld. Juist ook die binnenwereld heeft haar
‘landschappen, contouren, mogelijkheden, onbegrensde gebieden. En zelf is men het kleine centrum, waar binnen- en buitenwereld elkaar ontmoeten. De beide werelden, de geestelijke binnen- en de materiele buitenwereld worden door elkaar gevoed. Men mag de ene niet verwaarlozen ten koste van de andere, de ene niet belangrijker vinden dan de andere.’ In dat verband sprak Etty van haar ‘ruimte inwendig’.
Een begrip dat ze aan Rilke had ontleend die in een gedicht sprak van Weltinnenraum:
‘Door allen reikt één ruimte wereldwijd:
Ruimte inwendig. Vogels vliegen stil
Recht door ons heen. O, nu ik groeien wil,
Zie ik ginds de boom die hoog in mij gedijt.’
Weltinnenraum, ruimte inwendig, daar hield EH gedurende haar leven aan vast. Daar bracht ze geest en lichaam, materie, ziel en ruimte, spirituele liefde en lichamelijke erotiek bijeen. En ook godsdienst en humaniteit. Zelfs toen die buitenwereld steeds meedogenlozer werd, uit bleek op de vernietiging van het Joodse volk en dus van haarzelf, zelfs toen bleef EH haar binnenruimte niet alleen koesteren maar ook zuiveren. En hield ze de meest verheven humane waarden hoog. Zo werd zij tot een licht in de duisternis, een licht dat anderen bijstond en troostte tot het bittere eind. En het is precies die ruimte inwendig, die wat zij noemde onderstroom in haar, die ze steeds meer ging verbinden met een oerbron. Met wat zij ging aanduiden met dat bijzondere woord God. ‘Wanneer men, na een lang en moeizaam proces, dat dagelijks verder gaat, is doorgebroken tot die oerbronnen in zichzelf , die ik nu maar God wens te noemen, en wanneer men er voor zorgt , dat die weg tot God vrij en onverbarricadeerd blijft – en dat geschiedt door werken aan zichzelf – dan vernieuwt men zich steeds weer aan die bron en dan hoeft men ook niet angstig te zijn, dat men te veel krachten geeft.’
Het contact met die onderstroom , met die oerbron, God genoemd, het hielp EH om op heel persoonlijke wijze de grote gevoelens van lijden en liefde met elkaar te blijven verbinden. Om met een superieure morele kracht verzet aan te tekenen tegen de sinistere krachten van het kwaad die op de vernietiging van haar volk en haar zelf uit waren. Haat vergiftigt het gemoed van de vijand maar ook dat van jezelf.
In dat gevecht tegen de haat ontwikkelde H een geheel eigen mystiek getinte spiritualiteit. Inclusief een gebedsleven als een praten met God. Met een God die staat voor waardigheid, zelfrespect en verantwoordelijkheid.
De persoonlijke God van EH, dat is ‘dat allerdiepste in me , dat ik gemakshalve maar God noem’. Het doet denken aan Rilke en aan de gelezen tekst van Teresia van Avila.
Voor EH is niet God verantwoordelijk voor het kwaad dat wij mensen elkaar aan doen, hoe zou dat in hemelsnaam kunnen, God is ons ook geen verantwoording verschuldigd. Nee, wij zijn verantwoordelijk en wij moeten ons verantwoorden, tegenover elkaar en tegenover God. Het is aan de mens om in de wereld een vorm van medemenselijke liefde te handhaven of te herstellen. Door de kracht van het goede groter te laten zijn dan die van het kwaad. Alleen daardoor kan de wereld een beetje mooier kleuren en plaats blijven of opnieuw worden waar het goddelijke aanwezig is.
Elk mens moet de voorraad liefde op deze aarde helpen vergroten. In daden van medemenselijkheid, in meelijden, in het aanboren van geestelijke bronnen, in het hooghouden van humane waarden. Hoe dat soms kan heeft EH op indrukwekkende wijze in woord en daad laten zien. Daarom is zij een blijvende bron van inspiratie in een heel andere tijd die ook wel eens moedeloos en angstig maakt.
Gemeente, Er is een Joods verhaal over de kleinzoon van Rabbi Baroech: de kleine jongen heeft zich al spelend zo goed verstopt dat zijn vriendje hem niet kan vinden. Maar als hij tevoorschijn komt ontdekt hij dat zijn vriendje hem helemaal niet heeft gezocht. Huilend loopt hij naar grootvader Baroech om het te vertellen. Waarop Rabbi Baroech, zelf ook in tranen zegt: Precies dat zegt God ook: Ik ben verborgen, maar niemand wil mij meer zoeken.
Niemand? In ieder geval EH is op meeslepende en vasthoudende wijze blijven zoeken. In haar diepste zelf vond ze zuiverheid, medemenselijkheid, liefde en geestkracht. In haar diepste zelf vond ze God:
‘Maar dit ene wordt me steeds duidelijker: dat jij God ons niet kunt helpen maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen wij ook onszelf. En dit is het enige wat we in deze tijd kunnen redden, en ook het enige waar het op aankomt: een stukje van jou God in onszelf bewaren.’
Lit Ton Jorna, art Over mensenliefde en religiositeit in het werk van EH Judit Koelemeijer, Etty H; Etty H het verstoorde