Gedachten in de Lijdenstijd van Etty Hillesum
Geschreven door Koen HoltzapffelOVERDENKING uit de dienst van 25 februari 2024,
Gedachten in de Lijdenstijd van Etty Hillesum
Gelezen werden drie fragmenten uit het oorspronkelijke Dagboek 1941-1943 van Etty Hillesum, daaraan werden drie korte overdenkingen verbonden
Voorganger Koen Holtzapffel
Met muzikale mede werking van Anne Faber (hobo) en Jos van der Kooy (orgel)
Fragment 1 (p 54, 55)
‘Soms zou ik met alles wat er in me zit willen vluchten in een paar woorden, een onderdak zoeken voor wat er in me is in een paar woorden. Maar er zijn nog geen woorden die me herbergen willen. Ja, dat is het eigenlijk. Ik ben op zoek naar een onderdak voor mezelf en het huis waarin ik me onder zal brengen zal ik zelf moeten bouwen, steen voor steen. En zo zoekt ieder naar een huis, naar een toevluchtsoord voor zichzelf. En ik zoek altijd naar een paar woorden.’
Willen vluchten in een paar woorden, onderdak zoeken voor wat er in me is in een paar woorden. Je zou dat een achterliggende motivatie kunnen noemen voor het schrijven van een dagboek. Zoals een ander vlucht in romantiek of bedwelmende middelen, zo zoekt een dagboekschrijver als EH haar toevlucht in woorden, zinnen. In woorden en zinnen wil ze schuilen. Die woorden en zinnen moeten onderdak bieden aan al die verwarrende ervaringen, emoties, gevoelens, gedachten die ook Etty Hillesum had, net als iedere dagboekschrijver.
Maar, vluchten kon niet meer. De woorden moesten onderdak bieden in verwarrende tijden, dreigende en bedreigende tijden waarvan ook EH niet precies wist waar die op uit zouden draaien, maar dat ze niet veel goeds in petto hadden voor haar en haar volk, daar was Etty van overtuigd.
Daarom waren de woorden niet alleen bedoeld om in weg te vluchten. De woorden moesten óók samen een getuigenis vormen voor anderen in later tijd. Ja het dagboek moest een kroniek worden en Etty de kroniekschrijver. Uit haar dagboek leren we niet alleen Etty kennen, maar ook de dreigende tijd waarin ze schreef, al lijkt de oorlog in haar dagboek soms ver weg. En kennen, dat is altijd betrekkelijk. Ook al bestuderen we haar teksten nog zo goed, we zullen haar nooit volledig kennen. Ook haar leven, haar gedachtenwereld blijft deels een geheimenis en daarop heeft elk mens recht, hoe openhartig er ook in een dagboek geschreven wordt.
Tegelijk: EH bad tot God: geef me de woorden en de kracht, en zowel de woorden als de kracht werden haar gegeven om haar diepste zielenroerselen in alle oprechtheid aan het dagboekpapier toe te vertrouwen. De hoop en de angst, de vreugde, de liefde, de noodlotsgedachte. Haar dagboek vol vurige en bedachtzame woorden draagt het verhaal van haar leven en verder en houdt dat ook voor ons in stand.
Het is een getuigenis van het indrukwekkende streven om humane waarden hoog te houden in een verschrikkelijke tijd. En zo daagt het ons uit om die waarden in onze heel andere tijd en context ook hoog te houden. En er juist in de Lijdenstijd extra bij stil te staan.
In mijn gedachten komen de woorden uit het Lied ‘Het woord dat ons ten leven riep’ op:
Het woord van liefde, vrede en recht is in uw mond gelegd.
Zeker is dat het woord van liefde, vrede en recht in haar mond is gelegd.
Dat woord roept ook ons ten leven, in verantwoordelijkheid en humaniteit.
Fragment 2 (p 110)
‘Ach, we hebben het toch immers alles in ons, God en hemel en hel en aarde en leven en dood en eeuwen, vele eeuwen. Een wisselend decor en handeling van de uiterlijke omstandigheden. Maar wij dragen alles in ons en de omstandigheden zijn toch niet te doorslaggevend, nooit, omdat er immers altijd omstandigheden zullen zijn, goede en slechte, en het feit van de omstandigheden, de goede en slechte, moet men aanvaarden, wat niet belemmert dat men zijn leven eraan kan wijden de slechte te verbeteren. Maar men moet weten uit welke motieven men die strijd voert en men moet beginnen bij zichzelf, iedere dag opnieuw bij zichzelf.’
We dragen alles in ons en de uiterlijke omstandigheden zijn niet doorslaggevend. We moeten die omstandigheden aanvaarden, proberen de slechte kanten ervan te verbeteren, maar het nooit helemaal op die externe omstandigheden gooien. We moeten altijd eerst beginnen bij onszelf.
Natuurlijk roept zo’n fragment vragen op. Hoe zit het precies met die verhouding tussen innerlijke en uiterlijke omstandigheden, tussen de wereld verbeteren en onszelf?
Zijn die uiterlijke omstandigheden niet vaak bepalend voor hoe we ons leven moeten en kunnen leiden, voor wat onze kansen en bedreigingen in het leven zijn? Hoe bepalend is niet waar je wieg heeft gestaan…
Wellicht klinkt het gelezen fragment een beetje als Verbeter de wereld begin bij jezelf. En natuurlijk kun je daartegenover stellen dat er ook nog wat anders nodig is. Ook al zou iedereen nog zo z’n best doen, er zijn ook maatschappelijke structuren en omstandigheden die aangepakt moeten worden.
Ik denk dat Etty dat ook niet zou ontkennen. Maar wat zij met dit fragment wil benadrukken is dat er ook altijd een eigen innerlijke ruimte overblijft, zelfs in de moeilijkste omstandigheden. Die innerlijke ruimte moet je beschermen tegen alle uiterlijke omstandigheden. En juist zo kan die innerlijke ruimte tegelijk helpen om uiterlijke omstandigheden die je niet veranderen kunt te accepteren. En ook op een bepaalde wijze vanuit die innerlijke ruimte in de buitenwereld present te zijn.
Binnen en buiten staan dus niet met de rug tegen elkaar maar beïnvloeden elkaar. Negatief of positief. Zowel de geestelijke binnenwereld als de lichamelijke materiële buitenwereld zijn voor Etty reëel. We moeten alleen voorkomen dat we vooral oog hebben voor de buitenwereld en de binnenwereld verwaarlozen. Juist op die binnenwereld hebben we de meeste invloed en juist die binnenwereld heeft haar eigen ik citeer ‘landschappen, contouren, mogelijkheden, onbegrensde gebieden. En zelf is men het kleine centrum, waar binnen- en buitenwereld elkaar ontmoeten.
De beide werelden, de geestelijke binnen- en de materiele buitenwereld worden door elkaar gevoed. Men mag de ene niet verwaarlozen ten koste van de andere, de ene niet belangrijker vinden dan de andere.’
Ruimte inwendig, Weltinnenraum naar haar geliefde dichter Rilke, die bleef EH gedurende haar leven koesteren. Daar bracht ze geest en lichaam, materie, ziel en ruimte, spirituele liefde en lichamelijke erotiek in het juiste evenwicht. En ook godsdienst en humaniteit. Zo kon zij tot het denkende hart van de barak in Westerbork worden, zo werd zij een pleister op vele wonden. Tijdens haar leven en lang na haar dood, tot op de dag van vandaag.
Fragment 3 (p 131, 132)
‘Zondagochtendgebed. Het zijn bange tijden, mijn God. Vannacht was het voor het eerst, dat ik met brandende ogen slapeloos in het donker lag en er vele beelden van menselijk lijden langs me trokken. Ik zal je een ding beloven, God, een kleinigheidje maar: ik zal mijn zorgen voor de toekomst niet als even zovele zware gewichten aan de dag van heden hangen, maar dat kost een zekere oefening. Iedere dag heeft nu aan zichzelf genoeg. Ik zal je helpen, God, dat je het niet in mij begeeft, maar ik kan van te voren nergens voor instaan. Maar dit ene wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen we onszelf. En dit is het enige wat we in deze tijd kunnen redden en ook het enige waar het op aankomt: een stukje van jou in onszelf, God. En misschien kunnen we ook eraan meewerken jou op te graven in de geteisterde harten van anderen. Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal bij dit leven. Ik roep je er ook niet voor ter verantwoording, jij mag daar later ons voor ter verantwoording roepen. En haast met iedere hartslag wordt het me duidelijker: dat je ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en dat we de woning in ons, waar jij huist, tot het laatste toe moeten verdedigen.’
Er zijn alle eeuwen door mensen die God buiten zich zelf zoeken, in de natuur, in de hemel, in het hiernamaals, in de ander, en er zijn er ook die God in de eerste plaats zoeken in zichzelf. Als het goddelijke vonkje, de bron, het diepste zelf. EH behoort tot die laatsten. De ruimte inwendig, die onderstroom in haar, ging ze steeds meer verbinden met een oerbron en aanduiden met dat bijzondere woord God. ‘Wanneer men, na een lang en moeizaam proces, dat dagelijks verder gaat, is doorgebroken tot die oerbronnen in zichzelf , die ik nu maar God wens te noemen, en wanneer men er voor zorgt , dat die weg tot God vrij en onverbarricadeerd blijft – en dat geschiedt door werken aan zichzelf – dan vernieuwt men zich steeds weer aan die bron en dan hoeft men ook niet angstig te zijn, dat men te veel krachten geeft.’
In dit zondagochtendgebed, een biddende dialoog tussen Etty en haar innerlijke God, komt een beeld van God naar voren dat tegengesteld is aan de Godsbeelden die we kennen en vaak met godsdienst worden geassocieerd: God als de almachtige die ons aanstuurt en de externe omstandigheden van ons leven bepaalt. De mens wikt, God beschikt.
Niet hier. God is hier een diepste bron van liefde en humaniteit die beschermd moet worden, soms zelfs doods en dor is in ons en weer tot leven gewekt moet worden. God heeft onze hulp nodig om als liefde en humaniteit te overleven in duistere tijden waar liefde en vrede en licht ver weg lijken. Wij moeten jou helpen God, het klinkt bijna tegengesteld aan een gebed waarin wij God om hulp vragen. Hoewel ook zo’n gebed authentiek kan zijn en waarachtig. Maar bij Etty zit er de diepe overtuiging achter dat God niet overleeft in deze wereld als wij God niet helpen.
De persoonlijke God van EH, dat is het tegenover, ‘dat allerdiepste in me , dat ik gemakshalve maar God noem’, die God is niet verantwoordelijk voor het kwaad dat wij mensen elkaar aandoen. Wij zelf zijn vaak verantwoordelijk en het is dus aan ons, aan elk mens om de voorraad liefde op deze aarde te helpen vergroten. In daden van kleine goedheid, medemenselijkheid, in meelijden, in het aanboren van geestelijke bronnen, in het hooghouden van humane waarden. Door er voor elkaar te zijn, door tegenover haat liefde te plaatsen, daardoor dienen en helpen wij God. Ja door elkaar te dienen eren wij Gods Naam. EH plaatste liefde tegenover haat, en gelukkig is zij niet de enige. Velen zijn haar voor gegaan en zullen haar volgen. Al dan niet in naam van Jezus die op zijn wijze liefde plaatste tegenover haat.
Elk helend gebaar, elk troostend woord, elke daad van zelfopoffering ontsteekt een kaars van hoop in een donkere wereld.
Dat we er dankbaar voor zijn en dat het ons moge inspireren, elke generatie opnieuw, Amen