3 december 2020

Een held in Adventstijd: Erasmus van Rotterdam

Geschreven door Koen Holtzapffel

‘Als iemand honger heeft, geef hem dan te eten. Geef hem net zo veel als jezelf eet. En geef aan de armen alles wat ze nodig hebben. Als jullie dat doen, dan zullen jullie gelukkig zijn. Jullie zullen lijken op licht dat in het donker schijnt. Overal waar het donker is, zorgen jullie voor stralend licht. (Jesaja 58: 10, Bijbel in gewone taal)

Desiderius Erasmus (rond 1469 – 1536) krijg wel eens vaker aandacht in onze Rotterdamse gemeente.  Wij zijn een Rotterdamse kerk en in Rotterdam is Erasmus nooit ver weg. Hij is de Rotterdamse held bij uitstek. Rotterdam en Erasmus hebben wat met elkaar, ook al is Erasmus alleen in Rotterdam geboren en heeft hij er nooit echt gewoond. Maar niet alleen Rotterdam en Erasmus hebben wat met elkaar. Ook de Remonstranten en Erasmus hebben wat met elkaar.

Toegegeven, Erasmus heeft de remonstranten nooit gekend. Hij stierf in 1536, voordat Arminius überhaupt in 1560 geboren werd. Maar de Remonstranten beroepen zich graag op Erasmus en zijn erasmiaanse geest. Een geest van christelijk humanisme (in die volgorde), een geest van verdraagzaamheid en vredelievendheid. Een geest ook die de nuance zocht in een gepolariseerde wereld. Een geest die geloof, filosofie  en wetenschap niet tegenover elkaar plaatste maar in zekere zin in elkaars verlengde zag liggen. Een geest dus die niet benauwd was om de Bijbelse geschriften met wetenschappelijke nauwgezetheid te bestuderen om zo te komen tot een zuivere, oorspronkelijke tekst. Een geest bovenal die het belang onderstreepte van een vroom, maar ook eenvoudig en praktisch christendom. Een christendom dat zich nu eens niet meer zou verliezen in theologische haarkloverijen, maar in de praktijk zou brengen wat Jezus van Nazareth gepredikt had en voorgeleefd ter navolging.

Op die erasmiaanse geest beroepen remonstranten zich graag. En die geest blijft de moeite van het bestuderen waard. Erasmus zelf moest zich staande houden in roerige, gepolariseerde tijden. Na het optreden van Luther in 1517 werd de kritiek op kerkelijke misstanden steeds heviger. Erasmus had die kritiek zelf ook geuit. Maar nu dreigde een scheuring. Hoe houd je je als genuanceerde geleerde staande in een klimaat van scherpe tegenstellingen.  Hoe voorkom je dat je partij moet kiezen terwijl je dat eigenlijk niet wilt? Hoe verlies je de nuance dan niet uit het oog, hoe blijf je dan hoop houden en vertrouwen koesteren?

Die vragen kwelden Erasmus, ze spelen ook voor ons en ze begeleiden ons op deze eerste zondag van advent in coronatijd. Geven  Erasmus overpeinzingen ons wat licht, wat perspectief?

tekening Titus van Hille

Directe aanleiding vandaag is het verschijnen dit jaar van het laatste deel van Erasmus’ verzamelde brieven. Het is het slot van een indrukwekkend project van de Rotterdamse uitgeverij Donker. Het laatste 21e deel werd heel terecht aan de Koning aangeboden door de weduwe van de uitgever. Zo ergens, dan in die brieven leer je de mens Erasmus achter de geleerde kennen. In zijn grootheid maar ook wel in zijn kleinheid. Erasmus was geen heilige! Je leert hem kennen in zijn geleerdheid maar ook in zijn geklaag, geroddel en geruzie met tegenstanders die hem verdacht poogden te maken. Volgens hen had Erasmus het ei gelegd dat Luther vervolgens had uitgebroed. Ik beken het u maar gelijk, ook ik heb die meer dan 3000 brieven van Erasmus bij lange na niet gelezen. Alleen een selectie. Maar die is absoluut aan te raden en smaakt naar meer.

 

 

Brieven

Je beseft hoe ontzettend belangrijk het voor ons nu is dat mensen toen geen telefoon en geen internet hadden en dus eindeloos brieven aan elkaar schreven. Zeker de geletterden. We kennen de brieven van Paulus in het NT en weten hoeveel kennis die brieven ons verschaffen over het vroege christendom. We kennen dus ook de vele brieven van Erasmus. In Nederland geboren trok hij voortdurend door de culturele en wetenschappelijke centra van het toenmalige Europa. Over vaak hobbelige wegen in primitieve reiswagens, met alle gevaren onderweg van dien. Wilde je blijvend contact onderhouden dan moest je schrijven en nog eens schrijven. Brieven dus en ik heb er twee uitgekozen als voorbeeld.  Een waarin Erasmus klaagt over het reizen en een waarin hij de beschuldiging weerlegt dat hij teveel aan Luthers kant zou staan en het katholieke geloof niet serieus meer zou nemen.

In de eerste brief aan een bekende, half oktober 1518, ontmoeten we dus een klagende Erasmus, op  reis van Basel naar Leuven: Beste Beatus, hierbij de complete tragikomedie van mijn reis. Nog slapjes en ziekjes, zoals je weet, vertrok ik uit Bazel, voorlopig niet echt gewend aan de buitenlucht doordat ik zo lang binnen had gezeten, altijd maar hard aan het werk. Het varen was wel aangenaam, al was de zon midden op de dag een beetje hinderlijk. We hebben gegeten in Breisach, onaangenamer dan in mijn hele leven. De stank was niet te harden, de vliegen waren nog erger dan de stank. Meer dan een half uur hebben we aan tafel zitten wachten, want ze moesten vanzelfsprekend eerst hun eigen eten klaarmaken… Eindelijk is ons iets voorgezet: oneetbaar: vieze prut, knoedels en pekelvlees dat meer dan eens was opgewarmd, werkelijk om te kotsen.’ Hier laat ik het bij. Het gaat nog even zo verder, het zat Erasmus echt heel hoog. En geef hem eens ongelijk. Onderweg wil je voor je goeie geld toch graag een beetje een fatsoenlijke maaltijd!

Iets dat Erasmus ook hoog zat, en waar hij ook veel last van had, dat waren steeds weerkerende beschuldigingen van sympathie voor Luther. Erasmus moest wat dat betreft zeer op zijn tellen passen en de meest simpele voorvallen konden tegen hem gebruikt worden. In een brief van februari 1528 gaat hij in op de beschuldiging dat hij geen respect zou hebben voor het vasten en dat hij een loopje zou nemen met de Maagd Maria. Ten aanzien van het feit dat hij ook op vastendagen vlees eet beroept hij zich op zijn zwakke lichaam. Daardoor kan hij vis niet goed verdragen. En ten aanzien van bespotting van Maria citeer ik:

Met de schoot van de Heilige Maagd zit het zo: ik lunchte bij de zaakwaarnemer van de aartsdeken van Dole. Na de maaltijd zei een knecht van de gastheer het dankgebed, dat best lang werd, het had wel een korte mis kunnen zijn. Met het Kyrie eleison, met het De profundis , met een paar keer het Onze Vader, met wat niet al. Eindelijk leek het of hij klaar was en wij antwoordden met Amen.

Toen het stil was geworden en ik dacht dat alles gedaan was, draaide ik me om naar de gasten en de gastheer om hem te bedanken, (precies) op het moment dat de knecht (nog) aanvulde ‘en de gezegende schoot van de maagd Maria’. Ik schaamde me en zei om aan te geven dat het dankgebed ook zonder dit staartje behoorlijk lang was geweest met een grapje: ‘Ja dat misten we nog, die gezegende schoot’. Absoluut niet om de (heilige) maagd te bespotten, maar om aan te geven dat deze versie van het dankgebed als een soort hutspot van uiteenlopende ingrediënten in elkaar geflanst was’. En vervolgens werd Erasmus dus achter zijn rug om beschuldigd van gebrek aan respect voor de gezegende schoot van de heilige maagd. Het kan verkeren.

Filosofie van Christus

Gemeente, Ik weersta de verleiding om nog veel meer uit die brieven te citeren, u moet ze echt zelf lezen, ook Erasmus’ beroemde brieven aan Luther. En ik vraag nog aandacht voor een andere belangrijke tekst van Erasmus, en in die tekst klinkt de kern van Eramus’ boodschap helder door. Wat mij betreft is het ook een Adventsboodschap.

De tekst heet de Paracelsis, de Oproep om de filosofie van Christus te bestuderen. Christus die je het meest levend en levendig ontmoet in de teksten van het Nieuwe Testament. De Paracelsis stamt uit 1516 en is het voorwoord bij Erasmus’ wetenschappelijke uitgave en vertaling van het NT. Hij zag dat zelf als zijn belangrijkste onderneming.

Kernbegrip in de Paracelsis is de filosofie van Christus. Erasmus was niet de eerste die dat zo noemde, de vroege kerkvaders deden dat ook al. Maar Erasmus bedoelde er een christelijk humanisme mee als  de essentie van het christendom. Eenvoudig en voor iedereen te begrijpen, zonder gebruik te hoeven maken van allerlei ingewikkelde theologische gedachtenspinsels. Ik citeer: ‘De filosofie van Christus past zich aan iedereen aan, gaat op haar hurken bij kleine kinderen (zitten) en past zich aan bij hun kleine maat’.

Die filosofie van Christus, de kern van Jezus boodschap, is universeel.

De Paracelsis bevat dan ook een krachtig pleidooi om die boodschap van Christus tot zich te nemen. Niet alleen geleerden moeten dat doen, maar ook een eenvoudige vrouw, een boer, een wever, een reiziger. Want ook zij kunnen theologen zijn. Voor Erasmus is een theoloog niet iemand die spitsvondig met bijbelcitaten weet te goochelen. Nee, ik citeer:

‘Een echte theoloog is voor mij (Erasmus) iemand die met warmte, met zijn gezichtsuitdrukking en ogen en met zijn leefwijze laat zien dat je rijkdom moet verachten, dat christenen niet moeten vertrouwen op de bescherming van deze wereld maar slechts afhankelijk mogen zijn van de hemel, dat je kwaad niet met kwaad moet vergelden, dat je wie jou vervloekt moet zegenen, dat je goed moet doen aan wie jou kwaad doen, dat je alle goede mensen als leden van hetzelfde lichaam moet liefhebben en dienen, (en) dat je slechte mensen moet verdragen als ze niet te corrigeren zijn. Dat wie van hun goederen worden beroofd en uit hun bezittingen worden verdreven , en ook wie treuren, (dat die) zalig zijn, en niet te beklagen, en dat de gelovigen zelfs de dood moeten wensen omdat die niets anders is dan een overgang naar het eeuwige leven. Als iemand geïnspireerd door de geest van Christus deze, ik zeg het nogmaals, en dergelijke dingen verkondigt en inprent, en hiertoe aanspoort, uitnodigt, aanmoedigt, dan is zo iemand pas een echte theoloog, zelfs al zou hij een boer of een wever zijn. Als iemand deze dingen ook in zijn eigen manier van doen laat zien, dan is hij juist een echte kerkleraar. Hoe het intellect van engelen werkt, dat kan iemand anders, zelfs als hij geen christen is, spitsvondiger vertellen, maar ons ertoe overhalen om in dit leven een rein en engelachtig leven te leiden, dat is pas de opdracht voor een christelijk theoloog.’

Het gaat om mensen die naar Erasmus woord ‘de filosofie van Christus niet alleen in rituelen en leerstelligheden, maar ook in hun hart en hele leefwijze laten zien’.  Hier raakt de tekst van Erasmus, waarin natuurlijk ook de zaligsprekingen uit de Bergrede en de werken van barmhartigheid uit Matteus 25 doorklinken, hier raakt de Paracelsis aan de profetie van Jesaja.

Zowel in Jesaja’s profetie als in Christus’ filosofie gaat het niet alleen of in de eerste plaats om rituelen zoals vasten, maar om wat je er mee doet aan goede werken in de richting van je naaste.

Ten slotte verwachting en oproep

Gemeente, In de tijd van Advent wordt veel uit die oudtestamentische profetieën gelezen. Over het verlangen naar vrede en de komst van het licht. Over de komst van een knecht des Heren, die niet alleen onschuldig geboren wordt maar onschuldig blijft, een leven lang. Ook in de gelezen tekst uit Jesaja proef je dat verlangen. Maar het wordt verbonden met een dringend appel aan onszelf. Jullie moeten niet alleen vasten, jullie moeten mensen bevrijden die gevangen zitten. Zorg dat niemand meer onderdrukt wordt. Deel je brood met mensen die honger hebben. Geef arme mensen een plek in je huis. Kortom zorg goed voor de mensen om je heen. Als je dat doet, dan zul je echt gelukkig zijn en lijken op licht dat in het donker schijnt.

Datzelfde appel klinkt wat mij betreft even duidelijk door in de Paracelsis van Erasmus.  Dan blijft Advent een tijd van Verlangen en Verwachting. Maar is het ook een Oproep tot bezinning en handelen. Wat kunnen we zelf doen om de vrede naderbij te brengen? Wat kunnen we zelf doen om goed voor elkaar te zorgen in deze coronatijd, vol verdriet, eenzaamheid en toenemende armoe?

Nog één citaat uit een brief van Erasmus, 17 mei 1529. De strijd tussen de verschillende partijen verhardt zich en Erasmus dreigt vermorzeld te raken. ‘Voortdurend moet ik vechten tegen de dienaar van de dood, de blaassteen. (…) En dan noem ik nog niet eens mijn onafgebroken confrontaties met al die monsters die me links en rechts aanvallen. Moet ik dit een leven noemen? Ik zou zelf niet opzien tegen welke inspanning ook, als ik niet merkte dat tegenwoordig alles bergafwaarts gaat: ik hoor orthodoxen en ketters, ik hoor gelovigen en antichristenen maar nergens zie ik Christus.

De wereld is al heel lang in barensweeën; ik bid dat hij met Christus als vroedvrouw iets goeds voortbrengt, anders zie ik geen enkele hoop.’

Dat lijkt me een prachtige adventswens:  De wereld is al heel lang in barensweeën; moge hij met Christus als vroedvrouw iets goeds voortbrengen.

Amen

Deze tekst betreft de preek uit de kerkdienst van zondag 1 december 2020 van dr. Koen Holtzapffel.

Litteratuur:  Erasmus Verzameld werk, dl 6 theologie (vertaling Jan Bloemdendal), dl 7 brieven (vertaling Harm-Jan van Dam)

Gerelateerd